Het mooiste in m’n leven

‘Laad jij de bus in?’, vraagt mijn vader onnodig. Natuurlijk doe ik dat, altijd en erg graag. Aangezien er buiten mijn crosswereldje niet zo veel meer bestaat. Het mooiste in mijn leven. Hij geeft me de mogelijkheid en daar ben ik hem erg dankbaar voor. Hij weet het. Mijn vader is een Feyenoorder, ‘geen woorden maar daden’. Ik loop voor de zekerheid altijd mijn lichaam langs om niks te vergeten. Sokken, laarzen, kniebeschermers, niergordel, broek 2x shirt, handschoenen, helm en bril. Ook de benzine is cruciaal. Ik gooi de achterdeuren van de bus dicht en sluit ook de deuren van de schuur. Als we op de cross aankomen open ik de bus weer en schrik hevig. Alles staat er in. Alles behalve mijn motor. Ik begrijp er niks van. Hoe kan ik die nu vergeten zijn. Mijn vader staat diep teleurgesteld en niet begrijpend naar me te kijken. ‘Hoe kun je dat nu vergeten’, zegt hij zonder zijn mond te openen. Ik lees vanalles in zijn staalblauwe ogen. Niet goed. Ik word bijna niet goed. We zijn er nu en ik kan niet anders doen dan mezelf aan kleden. Waarom weet ik eigenlijk niet. Eenmaal aangekleed worden we al door de speaker gemaand naar het starthek te komen. Zenuwachtig loop ik naar het ‘parc fermé’ en ga tussen de motoren staan. Ik moet meedoen, hoe dan ook. Ik sta voor het starthek en als het valt sprint ik mee. Natuurlijk houd ik de jankende motoren niet bij maar ik probeer het toch. Mijn vader staat te kijken. Ik weet niet wat hij er van vindt maar ik wil hem gewoon niet teleurstellen. Hij doet al zoveel voor me. Schuldig voel ik me, heel erg. Ik ren over de baan met mijn zware laarzen. Bijna niet te doen. Heuvel op, heuvel af. Het zweet loopt door het schuimrubber van mijn bril in mijn ogen. Ik moet door, ik moet… Ineens schijnt er een fel licht in mijn ogen. Door de spleetjes heen zie ik mijn vader staan. ‘Laad jij de bus in?’, vraag hij me onnodig. Natuurlijk doe ik dat. Met kippevel op mijn rug stap ik mijn bed uit  en kleed me aan. Terwijl ik naar beneden loop denk ik alleen maar: ‘niks vergeten, vooral niks vergeten…’